Omgevingsvergunning
De Omgevingswet is van toepassing op de bovengrondse aspecten van de aardwarmte-installatie. Dit zijn met name:
- het winningsterrein
- de gebouwen
- de omgeving van de winningslocatie.
De Omgevingswet heeft betrekking op onder andere bouwvereisten, milieueffecten en de ruimtelijke inpassing (dit zijn zaken die niet of beperkt bij een opsporingsvergunning aan de orde zijn gekomen). Voordat seismisch onderzoek of het boren van een put start, moet de operator een omgevingsvergunning hebben. Deze vraagt de operator aan bij het ministerie van EZK. Omdat aardwarmte een mijnbouwactiviteit is, is de Rijksoverheid het bevoegd gezag.
Advies, inspraak, zienswijzen en bezwaar
De gemeente en provincie hebben adviesrecht bij de vergunningverlening. Omwonenden kunnen hun zienswijze naar voren brengen over een aantal aspecten. Bijvoorbeeld over de veiligheid, gevolgen voor het milieu of de informatievoorziening. Daarmee hebben bewoners dus invloed op aardwarmteplannen in het gebied.
Belanghebbenden (zoals omwonenden) kunnen tot zes weken na het verlenen van de omgevingsvergunning bezwaar maken bij de gemeente. Een bezwaar betekent nog niet dat de operator de activiteiten niet mag uitvoeren. Hierover neemt de gemeente een besluit. De operator kondigt de aardwarmteplannen aan en organiseert informatiebijeenkomsten. Ook gemeenten hebben een plicht om omwonenden te betrekken.
Milieueffectrapport (MER)
Bij de omgevingsvergunning voor de aanleg van een aardwarmte-installatie moet de minister beoordelen of een milieueffectrapport (MER) nodig is, op grond van de Wet milieubeheer. Een MER moet ervoor zorgen dat het milieubelang volwaardig meeweegt in de voorbereiding en het besluit over activiteiten die mogelijk nadelig kunnen zijn voor het milieu. Als een MER nodig is, moet de operator dit rapport samen met de aanvraag voor de omgevingsvergunning indienen. De operator moet dus eerst de minister van Economische Zaken en Klimaat op de hoogte stellen van het voornemen om een omgevingsvergunning aan te vragen. Vervolgens beslist de minister of de operator een MER moet opstellen. Als de boring nabij een kwetsbaar gebied (waterwin- of natuurgebied) is gepland, is meestal een MER nodig. Operators mogen ook op eigen initiatief een MER opstellen.
Warmtewet
In de Warmtewet staan regels over de levering van warmte, koude en bronwarmte. De Autoriteit Consument & Markt (ACM) controleert of leveranciers zich aan deze regels houden. De Warmtewet beschermt de verbruikers van warmte onder andere tegen te hoge prijzen voor warmtelevering. Zo mogen de kosten van aardwarmte levering nooit duurder zijn dan die van aardgaslevering (inclusief kosten cv-ketel).
Het kabinet werkt aan een opvolger van de Warmtewet. De officiële naam hiervan is de Wet collectieve warmtevoorziening (WcW). De bedoeling is dat deze 1 januari 2025 in werking treedt.
Lozingsvergunning
Bij het winnen van aardwarmte komt afvalwater vrij, dat wordt geloosd op het oppervlaktewater of op het riool. De operator is verplicht hiervoor een lozingsvergunning aan te vragen bij het waterschap. Bij lozing op rijkswateren is een vergunning nodig van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.